Transcendentie van ons Zelf

De jacht op ons ‘ik’ kreeg een verrassend verhelderende wending toen we het jagen zelf aan een onderzoek gingen onderwerpen. Met het willen lokaliseren van ons ‘ik’ gaan we ervan uit dat er een concrete en meetbare entiteit bestaat die met het woord ‘ik’ te vangen is. Het concreet kenbare wordt in de filosofie wel aangeduid met het begrip immanentie. Het ‘ik’ blijkt net als veel andere psychologische begrippen echter niet concreet te bestaan ook al is het een door ons allemaal wel ervaren fenomeen. Ik noem het om die reden een transcendent begrip. Veel begrippen in de psychologie zijn transcendent en daarom niet met de gangbare empirische wetenschap te onderzoeken. Vrije wil, bewustzijn, contact, karakter, liefde en onze identiteit (‘ik’), zijn allemaal transcendent. Transcendente realiteiten zijn niet te definiëren of te lokaliseren. Het is verbazingwekkend dat zelfs ons zeer vertrouwde ik-gevoel dat ons een leven lang zo nabij is, niet van onze kenbare immanente wereld is. 

Het onderscheid tussen immanent en transcendent vraagt om een afgrenzing van beide begrippen. Het immanente lijkt een vrij helder begrip en staat eigenlijk voor alles wat voor ons in principe kenbaar is. De materiële wereld om ons heen, de kosmos, ons eigen lichaam, gedrag en onze primaire emoties zijn immanent. Het transcendente staat daar tegenover en omvat alles wat voor ons niet kenbaar is. Het zijn niet alleen de beschreven psychologische begrippen als vrije wil en identiteit die transcendent zijn. Zelfs in de meest nuchtere wetenschap als de wiskunde komen we transcendentie tegen.

Wiskunde is gebaseerd op getallen. Wiskundige formules zijn bewerkingen van getallen. Als we een fruitschaal met appels hebben, kunnen we tellen hoeveel appels er in liggen. De uitkomst is een abstracte weergave van het aantal appels. Zelfs een halve appel kunnen we achter de komma nog meetellen. Ons telkundig vermogen lijkt daarmee een adequaat middel om ons te verhouden met de hoeveelheden die voor ons liggen. Het heeft dan ook lang geduurd voordat de wiskundigen ontdekten dat er getallen zijn die niet als bestaande eenheid kunnen worden weergegeven. Het zijn de transcendente getallen. Het bekendste voorbeeld is het getal π. Omdat we het zelfs niet met miljarden cijfers achter de komma kunnen weergeven (3,141 592 653....), hebben we het maar een naam gegeven. Verreweg de meeste getallen blijken zelfs niet in de kenbare immanente wereld te bestaan! Getallen zijn een uitkomst van ons denken maar zijn grotendeels transcendent. (Pickover, 2009)

Het begrip transcendentie kan alleen in negatieve zin geformuleerd worden, omdat we alleen kunnen zeggen wat het niet is. Net zo min als we de transcendente begrippen kunnen kennen, is het mogelijk om het begrip transcendentie zelf in positieve bewoordingen te formuleren. Onze wereldwijde en eeuwenoude worsteling met het transcendente begrip God sneuvelt dan ook in elke poging om deze in de gekende wereld van het immanente te vertalen. Het is een exercitie waar de mens zich waarschijnlijk tot in lengte van dagen mee zal vermoeien.

Als transcendentie als realiteit niet te formuleren is, komt dan elk bijgeloof voor deze kwalificatie in aanmerking? Moeten we dan aura’s, reïncarnatie, astrologie, de geestenwereld, onze vader in de hemel, geluksprofeten en verlichte goeroes serieus gaan nemen? Dergelijke onzin valt meestal snel door de mand omdat het vage en abstracte verzinsels zijn die aansluitend in een leer, dogma of theorie als concreet immanente objecten weergegeven worden. Ze worden beschreven en benaderd alsof ze concreet bestaan en vallen daarmee door de mand. Het zijn beelden en idealen die niet meer zijn dan gedachtespinsels. De man (Vikram Gandhi) die zich jarenlang voordeed als goeroe Kumaré onthulde uiteindelijk dat hij zijn volgelingen al die tijd voor de gek gehouden had. Op het moment dat hij zich weer toonde in zijn gewone westerse uiterlijke verschijning, viel het beeld van de goeroe in duigen. Zijn discipelen waren diep geschokt. Op dat ene onthullende moment van niet zijn wie hij was, verdiende hij wat mij betreft de titel ‘goeroe’. Vervolgens werd zijn ‘ik’ de man die Kumaré gespeeld had.

Psychologie als wetenschap is in de boeien geslagen door de voorop gestelde definiëring en randvoorwaarden van wat wetenschap mag en behoort te zijn. Deze bepalen dat wetenschap zich moet beperken tot de wereld van het immanente met haar uitgangspunt van het causaliteitsbeginsel. Dit resulteert in de oppervlakkigheid van haar onderzoek. Ze kan zich op voorhand niet inlaten met psychologisch belangrijke begrippen als ‘ik’ en de hiermee samenhangende concepten als identiteit, contact, bewustzijn, keuzevrijheid, intuïtie, inspiratie, intenties, dromen, creativiteit, persoonlijke ontwikkeling, etc. Dit onvermogen leidde tot de onzinnige titel van een overigens boeiend boek: “Wij zijn ons brein”.